Achtergrondinformatie
Geschiedenis
Geschiedenis van landgoed Sterkenburg
De geschiedenis van Landgoed Sterkenburg gaat al eeuwen terug. De kern van het landgoed Sterkenburg wordt gevormd door het dertiende-eeuwse kasteel Sterkenburg, dat met name opvalt door de hoge, karakteristieke middeleeuwse ronde toren.
Ligging van Kasteel Sterkenburg
Kasteel Sterkenburg is gelegen aan de lommerrijke en alom vermaarde Langbroekerwetering, vier kilometer ten zuiden van de dorpskern van Driebergen-Rijsenburg in de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Sterkenburg ligt in een historisch en ecologisch belangrijk gebied waar twee landschappen samenkomen. Op deze overgang hebben zich aan de Langbroekerwetering in de loop der tijd verschillende kastelen en buitenplaatsen ontwikkeld, zoals Hardenbroek, Beverweerd, Sandenburg, Lunenburg, Walenburg, Leeuwenburg, Hindersteyn en Zuylestein.
De cultuurhistorische waarde van Kasteel Sterkenburg, dat in 1536 erkend werd als ridderhofstad, is velerlei. Als één van de oudste kastelen in dit gebied — de oudste delen dateren uit de dertiende eeuw — heeft het eeuwenlang een sleutelrol vervuld. Onder meer als leengoed waarvan andere lenen, zoals de ridderhofstad Hardenbroek, afhankelijk waren. Krijgswoelingen heeft Sterkenburg altijd weten te doorstaan, zodat het complex de eeuwen vrij ongeschonden heeft overleefd.
Rijksmonument Kasteel Sterkenburg
Tot de beschermde onderdelen van het landgoed, een onderdeel van het Rijksmonumentale complex ‘historische buitenplaats Sterkenburg’, behoren behalve het kasteel onder meer het Koetshuis, het Tuinmanshuis, een deel van de moestuinmuren, park en tuinen. Ook de (bewoonde) Oranjerie, de berceau en de negentiende-eeuwse duiventoren zijn gezichtsbepalende onderdelen van het historische landgoed Sterkenburg, al behoren zij sinds 1978 niet meer tot het landgoed waar het kasteel deel van uitmaakt.
Het ontstaan
Het Langbroek was oorspronkelijk een moerasbos, gelegen tussen de stroomruggen van de Kromme Rijn en de Utrechtse Heuvelrug. In het begin van de twaalfde eeuw werd het gebied, in eerste instantie door de bisschop van Utrecht en nadien door het Domkapittel, ontgonnen.
Samen met de kastelen Loenersloot (eerst vermeld in 1258) en Vianen (gebouwd in 1371), vergelijkbare ringburchten met op de hoek een hoge ronde toren, is Sterkenburg één van de oudste nog bestaande kastelen van Utrecht.
Een overzicht van de bewoners
Vele roemruchte namen uit de geschiedenis van het Sticht zijn dan ook onlosmakelijk met Sterkenburg verbonden. De oudste vermelding van Sterkenburg dateert uit 1261, toen bepaald werd dat Otto II, graaf van Gelre en Zutphen, van de Utrechtse bisschop Hendrik van Vianden het “castrum Langebruch” (ofwel burcht in het Langbroek) zou krijgen. Het kasteel Sterkenburg zou gedurende vele eeuwen een leen van het graafschap Zutphen blijven, de landerijen waren leenroerig aan de bisschop.
De oudste heren van Sterkenburg stamden uit het roemruchte huis der heren van Wulven, een machtige Stichtse familie waar vele ridderhofsteden uit de omgeving hun oorsprong aan danken, zoals Hindersteyn, Nederhorst den Berg (voorheen Ter Horst), Wulverhorst, Amelisweerd en Heemstede. Vóór 1300 is de geschiedenis van Sterkenburg nog enigszins in nevelen gehuld, de mededelingen van diverse historici, genealogen en auteurs spreken elkaar soms tegen.
De eerste aantoonbare heer van Sterkenburg, tussen 1307 en 1324 vermeld, was Ernst van Sterkenburg, die wellicht één en dezelfde persoon is als de tussen 1286 en 1311 vermelde Ernst van Wulven. De meest waarschijnlijke hypothese, welke aansluit bij de geschriften van de Utrechtse genealoog Cornelis Booth (1605-1678), is dat ridder Gijsbrecht van Wulven (vermeld van 1238 tot 1250) zou zijn begonnen met de bouw van Sterkenburg, waarna diens zoon ridder Ernst van Wulven (vermeld van 1265 tot 1295) het kasteel zou hebben voltooid.
De drie zonen van deze Ernst zouden “den naem van Sterckenbergh aengenomen hebben”. In 1309 werd Ernst van Sterkenburg inderdaad met twee broers vermeld, Hendrik en Gijsbrecht en bovendien hadden zowel Ernst van Wulven als diens vermoedelijke zoon Ernst van Sterkenburg de helft van de Hollandse heerlijkheid Berkel in hun bezit.
Eind van het geslacht Sterkenburg
Het geslacht Van Sterkenburg stierf in de vijftiende eeuw uit met Catharina van Sterkenburg, die bij haar huwelijk in 1456 met Wouter van Isendoorn van haar vader Gijsbrecht “dat huys ende herlicheyt tot Sterckenborgh met sijner hofstat” ontving. Hun achterkleindochter Mechteld van Isendoorn (overleden in 1616) trad in 1564 in het huwelijk met de machtige Gelderse edelman Reinier van Aeswijn (1544-1620), heer van Brakel, Wijnbergen, de Kemnade, Kilder en Wesenthorst.
Van Aeswijn was onder meer burgemeester van Utrecht en lid van de Raad van State en ondertekende in 1579 als één van de edelen de Unie van Utrecht. In de geschiedenis van Sterkenburg spreekt de familie Van Aeswijn met name tot de verbeelding vanwege de brute moord op Anthonis van Aeswijn, die in juni 1647 —enkele maanden na zijn huwelijk met Margaretha Torck— onthoofd werd teruggevonden in het bos van Sterkenburg. Ondanks hoge beloningen is deze moord nooit opgehelderd.
Overgang naar de familie Mamuchet In 1666 huwde zijn postuum geboren dochter Antonetta van Aeswijn (1647-1669), erfvrouwe van Sterkenburg, met de Hollandse edelman Gijsbrecht van Mathenesse (1645-1670). Voor de familie Van Mathenesse braken echter ongelukkige tijden aan: in 1668 overleed hun eerste kind, in 1669 overleden zowel de moeder als —enkele maanden later— hun tweede kind en in 1670 de vader. Na enige erfenisperikelen en nog meer overlijdens kwam Sterkenburg in 1681 uiteindelijk in handen van Florentina van Mathenesse (1663-1729), gehuwd met Johan baron van Hardenbroek. Zij verkocht de ridderhofstad en heerlijkheid Sterkenburg, hiertoe door een hoge schuldenlast genoodzaakt, in 1725 aan Catharina van Heusden, ten behoeve van haar zoon Mr Jan Frederik Mamuchet van Houdringe (1692-1740).
De familie Mamuchet was een oorspronkelijk uit Henegouwen afkomstig geslacht, dat door zijn grote vermogen de adellijke aspiraties die het koesterde kon verwezenlijken; ook kasteel Houdringe bij De Bilt behoorde tot het patrimonium van deze familie.
Omstreeks 1730 liet Jan Frederik Mamuchet van Houdringe het westelijke bouw- of koetshuis bij het voorplein verbouwen, waarmee het in grote lijnen zijn huidige basisvorm kreeg.
Johanna Catharina Mamuchet van Houdringe (1690-1772), die in 1709 was gehuwd met Mr Jan Jacob van Westrenen (1685-1769), erfde Sterkenburg in 1740 van haar ongehuwde broer, waarna het tot in de negentiende eeuw in het bezit van deze Utrechtse regentenfamilie zou blijven. Na de dood van Mr Jan Jacob van Westrenen van Sterkenburg (1802-1827), die ongehuwd te Florence overleed, werd Sterkenburg in 1829 uit diens boedel gekocht door zijn halfzuster Anna Maria Cornelia van Westrenen (1782-1856) en haar echtgenoot Pieter Anthony Hinlópen (1780-1849). Voor hen was Sterkenburg, evenals voor vele van hun voorgangers in de zeventiende en achttiende eeuw, in eerste instantie een buitenplaats, die werd aangehouden naast huizen in de Utrechtse binnenstad.
Bloeiperiode Sterkenburg (1787-1851)
Vanaf 1841 verhuurden zij Sterkenburg aan de weduwe Johanna Maria Kneppelhout-de Gijselaar (1787-1851) en enkele jaren later zou er voor de ridderhofstad een ongekende bloeiperiode aanbreken. Haar zoon Mr Karel Jan Frederik Cornelius (Cees) Kneppelhout (1818-1885), die zich door zijn aanzienlijke vermogen geheel kon wijden aan de kunsten en letterkunde, kocht Sterkenburg in 1848 van het echtpaar Hinlópen. Kneppelhout liet het huis nog in datzelfde jaar ingrijpend verbouwen door de architect Nicolaas Kamperdijk (1815-1887), waarmee hij het kasteel zijn huidige uiterlijk gaf. Een gedenksteen naast de hoofdentree van het kasteel, op 4 augustus 1848 gelegd door Ursula Martha van Braam (1825-1919), echtgenote van Cees’ broer, de bekende letterkundige Johannes Kneppelhout (1814-1885), herinnert aan deze mijlpaal in de geschiedenis van Sterkenburg.
Aanvankelijk was Sterkenburg voor de familie Kneppelhout vooral een buitenplaats: in de wintermaanden woonde de familie te Leiden, gedurende de zomermaanden vertoefde zij op het zo gekoesterde landgoed.
In 1867 liet Cees Kneppelhout aan de westzijde van het kasteel een vierkante toren bouwen (met een voor die tijd moderne badkamer en waterhuishouding) en vanaf 1870 bewoonde hij Sterkenburg met zijn gezin en personeel permanent. Tot omstreeks 1930 zou Sterkenburg nog door de familie Kneppelhout bewoond worden. In de jaren ’30 uitte een bezoeker van Sterkenburg, die daar eerder was ontvangen door de inmiddels in het buitenland wonende eigenaar Cornelius Johannes Kneppelhout (1856-1938), de wens dat Sterkenburg “weer eens bewoond zal kunnen worden”. Vanaf 1948 heeft het langzamerhand uitgewoonde Sterkenburg dienst gedaan als kostschool, onderwijsinstituut (Stichting Jeugdland) en conferentieoord. In 1959 werd Sterkenburg onverdeeld bezit van de erven Kneppelhout, waaronder Anna Rutheria Steengracht van Oostcapelle-Kneppelhout (1898-1966) en haar kinderen. Vanaf 1970 was het gehele landgoed in handen van de familie Steengracht.
Heden
In 1978 verkocht de familie Steengracht kasteel Sterkenburg met een deel van het landgoed (waaronder het westelijk koetshuis en de tuinmanswoning) aan Hendrik de Groot (1919-2000), die het kasteel in diverse wooneenheden splitste. In de jaren die daarop volgden zou Sterkenburg diverse woongroepen van wisselende samenstelling c.q. individuele huurders huisvesten, welke het reeds onderkomen kasteel niet ten goede zouden komen.
Hoe zeer ook van goede wil en ondanks een kostbare restauratie van de kapverdieping en het dak van het kasteel, De Groot kon Sterkenburg niet voldoende bieden wat het nodig had, namelijk een ingrijpende, structurele en integrale restauratie en deugdelijk beheer. Na het overlijden van de heer De Groot kwam Sterkenburg in het bezit van de door hem opgerichte Stichting De Kiem. Deze verkocht het ruim 5 hectare grote landgoed, met ridderhofstad, tuinmanswoning, afgebrand westelijk koetshuis, schuur, tuinmuren en de fundering van het oostelijk koetshuis in 2004.
Het kasteel, de gebouwen
Het landgoed Sterkenburg is zoals zovele kastelen en landgoederen een organisch gegroeid complex. Door de eeuwen heen veranderde het kasteel herhaaldelijk van uiterlijk. Bij veel kastelen verschoof gaandeweg de functie van verdedigingswerk naar lusthof en buitenplaats. Zo werd de burcht in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw telkens weer aangepast aan de toenmalige eisen van comfort. De grondvorm en fundering, grote delen van de muur, de kelders en de zo karakteristieke ronde toren hebben dit eeuwenlange proces echter vrijwel ongeschonden en ongewijzigd doorstaan. Van grote invloed was de verbouwing die omstreeks 1770 in opdracht van de familie Van Westrenen plaatsvond, waarbij op de grondvesten van het middeleeuwse kasteel een statig hoofdhuis met een strakke rechthoekige façade werd gebouwd. De aanpassingen uit de achttiende eeuw, waarbij ook de bijgebouwen en park en tuinen onder handen werden genomen, werden uitgevoerd onder auspiciën van de Utrechtse bouwmeester Jan Verkerk, bekend van o.a. het gebouw van de Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude in de Utrechtse Agnietenstraat. Tussen 1848 en 1867, toen Sterkenburg eigendom was van de familie Kneppelhout, vonden de laatste ingrijpende verbouwingen plaats en kreeg het kasteel zijn huidige uiterlijk.
Bijgebouwen
Zoals gebruikelijk bij kastelen en buitenplaatsen telde het landgoed Sterkenburg diverse bijgebouwen, waarvan sommige de tand des tijds hebben doorstaan en andere verloren zijn gegaan.
Zo was er ooit een kapel van Sterkenburg, gewijd aan de heilige Gangulphus, waar de bevolking van de heerlijkheid en het gerecht Sterkenburg ter kerke kon gaan. Deze kapel, die eerst in 1375 wordt vermeld stond schuin tegenover het kasteel (“staende bij den huese van Starckenborch”), op het perceel dat nog lange tijd als “kapellebos” of “kapellenakker” bekend stond, en sommige kasteelheren en -vrouwen van Sterkenburg zullen er hun laatste rustplaats hebben gevonden, zoals Oda van Amstel van Mijnden, echtgenote van Ernst van Isendoorn, in 1517. Eertijds bevond zich op de voorburcht (“bassecour”) van Sterkenburg een boerderij (met bierbrouwerij of “brouwhuis”), welke omstreeks 1730 verbouwd is tot het Westelijk Koetshuis (ook “bouwhuis” genaamd). Door verdere verbouwingen in de 18e en 19e eeuw heeft dit koetshuis zijn huidige vorm gekregen. De monumentale toegangspoort uit 1626, die op verschillende oude tekeningen en gravures nog goed is te zien, is helaas halverwege de negentiende eeuw gesloopt, het oostelijk koetshuis werd omstreeks 1925 afgebroken. Momenteel zijn het Westelijk Koetshuis (oorspronkelijk zeventiende-eeuws, dat met name door een verbouwing in 1854 zijn huidige vorm heeft gekregen en waarvan de restauratie thans vrijwel is afgerond), de fundering van het oostelijk koetshuis met een deel van de oude kademuur, de tuinmanswoning (vermoedelijk ten dele achttiende-eeuws, herbouwd of verbouwd in 1856), de duiventoren (gebouwd in 1862) en de Oranjerie (gebouwd in 1865) nog op het landgoed aanwezig. De duiventoren en Oranjerie maken, hoewel historisch onlosmakelijk met de ridderhofstad verbonden, formeel deel uit van een ander landgoed.
Park en tuinen
De historische tuin- en parkaanleg van het landgoed Sterkenburg is een representatief voorbeeld van een grotendeels in structuur en detail gaaf bewaard gebleven aanleg in landschapsstijl, hoogstwaarschijnlijk naar een ontwerp van de bekende landschapsarchitect Hendrik van Lunteren (1780-1848), binnen een nog in hoofdlijnen bestaande formele aanleg van lanen met beuken en eiken die in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw, ten tijde van de families Van Aeswijn en Van Westrenen, tot stand kwam. De rechthoekige basisvorm van het landgoed voert terug op de oorspronkelijke kavelstructuur van de twaalfde-eeuwse “cope”-ontginning.
Kort na 1829 werd het park aangepast door de toen kersverse eigenaar P.A. Hinlópen, waarbij onder meer de centrale zichtlijn werd verlengd en verbreed tot een glooiende, ogenschijnlijk oneindige, weide met glooiende contouren. De verlandschappelijking, die eind achttiende eeuw aanving, werd daadkrachtig voortgezet door K.J.F.C. Kneppelhout, die Sterkenburg in 1848 had verworven. Rond 1900 liet diens zoon C.J. Kneppelhout enige sloten dempen en het “grand canal” verlengen, dat vanaf de neogotische brug aan het begin van het voorplein langs de Oranjerie naar de slingersloot liep.
Het landgoed laat zich kenmerken door een grote natuurlijke variëteit: broekbos op natte gronden in het zuiden, aanwezigheid van weiden en open water en een grote dichtheid aan (dikwijls monumentale) bomen, zoals platanen, eiken, moerascipressen en de zeer zeldzame zwijnenkeutelperenboom. Deze rijkdom en variatie vormen samen een waardevol natuurgebied, waarin flora en fauna uitstekend gedijen.
Behalve de monumentale gebouwen zullen ook park en tuinen, nadat de overige restauratiewerkzaamheden zijn uitgevoerd, gerestaureerd en gerevitaliseerd worden. De Stichting Behoud Sterkenburg heeft in samenwerking met de Stichting tot behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen hiertoe het Masterplan Inrichting Buitenruimte Sterkenburg ontwikkeld, dat in december 2008 officieel werd gepresenteerd. Bij de totstandkoming van dit plan is zorgvuldig onderzoek verricht naar de geschiedenis van park en tuinen, naar de aanwezige flora en fauna en naar de wijze waarop deze natuurwaarden behouden en versterkt kunnen worden. In een zelfstandige rapportage is door Copijn Boomverzorging B.V. te Utrecht een bomenbeheerplan uitgewerkt, waarbij circa 265 bomen in kaart zijn gebracht en zijn onderzocht op conditie, stabiliteit en toekomstverwachting.
Dit masterplan zal dienen als leidraad voor de restauratie, revitalisatie en herinrichting van park en tuinen; tevens is dit plan van groot belang bij de aanvraag van noodzakelijke (monumenten)vergunningen bij de gemeente en subsidies.
Stichting Behoud Sterkenburg acht het zeer belangrijk dat, ondanks het feit dat het complex historische buitenplaats Sterkenburg —het oude landgoed zoals dat tot de splitsing in 1978 bestond— thans eigendom is van verschillende eigenaren, het toch de uitstraling heeft van één landgoed, waarbij visuele versnippering zoveel mogelijk wordt voorkomen.